Preek 28 februari 2009

Tags: 

Eerste Zondag van de Veertigdagentijd - ‘Kom tot jezelf’

Onwillekeurig denk je bij het horen van de eerste lezing over Noach en de zondvloed, aan de Tsunami, die alweer 4 jaar geleden Zuid-Oost Azië heeft getroffen: Sri Lanka, India, Thailand, Sumatra. Een enorme vloedgolf vernielde alles en veroorzaakte honderdduizenden slachtoffers.
Je staat nu verbaasd over de veerkracht van mensen, over hoe de overlevenden van de ramp hun leven weer hebben opgepakt. Ze hebben hun huisjes weer opgebouwd met de schamele resten die ervan waren overgebleven.

Het evangelie vandaag heeft een totaal andere achtergrond: de woestijn. Die doet ons denken aan droogte en eenzaamheid. Jezus verbleef veertig dagen in de woestijn. Hij was er in gezelschap van de wilde dieren. Ik denk dat de schrijver daarmee wilde uitdrukken dat Jezus heel ver de woestijn was ingetrokken, in volstrekte eenzaamheid, ver van de mensen.

Wat de twee verhalen verbindt, is dat er in beide lezingen sprake is van veertig dagen. Veertig is blijkbaar een bijzonder getal, wat uitloopt op een verrassende ontknoping. ‘Veertig’ is als een voorbereiding op iets nieuws wat beginnen gaat.
Zo sluit God na 40 dagen zondvloed een nieuw verbond met de mensen.
Zo begint Jezus na de woestijntijd in het openbaar op te treden en de blijde boodschap van Gods liefde te brengen.

Veertig dagen is ook de duur van de voorbereidingstijd voor Pasen. Een periode van inkeer en bezinning. Van nadenken: hoe staat het er met onszelf voor?
Zo’n bezinning is geen overbodige luxe in de tijd waarin wij leven. Een tijd van wereldwijde malaise, van financiële crisis en milieucrisis, van banen die op de tocht staan.
We worden meegesleurd door allerlei hypes en modetrends, die ons door de media worden opgedrongen. We leven in een wereld waarin zoveel herrie en lawaai is. Agressie en reclame, harde muziek, supersnelle communicatiemiddelen.
Stilte is een schaars artikel geworden.
Stilte kunnen we haast niet meer verdragen. Toch is die zo nodig om tot onszelf te komen, om onszelf te kunnen horen.
Om in alle rust je de vraag te kunnen stellen: wie ben ik eigenlijk, waar sta ik voor? Wat zie ik als mijn rol en taak in dit leven?
Zit ik op het goede spoor? Of laat ik me meeslepen door de waan van de dag?
Heb ik de moed om mezelf te zijn, om degene te zijn die ik eigenlijk ook wil zijn?
- De Veertigdagentijd wil ons de rust en de ruimte geven om met de wezenlijke vragen bezig te zijn. Er is moed voor nodig om je aan die rust en bezinning over te geven.

De historie van het Volk Israël vertelt van een 40-jarige woestijntocht.
Na een lange tijd van slavernij waren de Israëlieten weggetrokken uit het slavenland Egypte onder leiding van Mozes. Maar er stond hen nog een barre toch te wachten. Ze leden honger en dorst. Er was ruzie en onenigheid. Twijfel en onzekerheid maakte zich van hen meester. En de angstige vraag: zitten we wel op de goede weg? Komen we wel uit in het Beloofde Land? Twijfel aan de God die hen had bevrijd. Ze hebben er zelfs een gouden kalf gemaakt als afgod!

Tot slot wordt er verteld dat Mozes met het volk bij de rivier de Jordaan was aangekomen, bijna op de drempel van het beloofde Land.
Mozes beklom de berg Nebo. Daar zag hij het land stralend aan zijn voeten liggen, van Noord tot Zuid, de bergen, de vlakten, de vruchtbare kuststrook. Mozes moet ontroerd zijn geweest. Dat was het land dat God aan zijn volk beloofd had. Zelf zou Mozes er niet binnengaan. Zijn opvolger Jozua zou het volk het land binnenleiden.

De woestijn als plaats van beproeving en zuivering. Soms kunnen wij onze wereld ook als een woestijn ervaren. Maar toch is het moeilijk voor ons om de rust en bezinning te vinden die nodig is.
De dichter Guido Gezelle heeft er een prachtig gedicht, als een gebed, over geschreven:

Gij badt op eenen berg alleen,
en ………. ik en vind er geen
waar ‘k hoog genoeg kan klimmen
om U alleen te vinden:
de wereld wil mij achterna,
alwaar ik ga
of sta
of ooit mijn ogen sla;
en arm als ik en is er geen,
geen een,
die nood hebbe en niet klagen kan;
die honger, en niet vragen kan;
die pijne, en niet gewagen kan
hoe zeer het doet!
O leer mij, arme dwaas , hoe dat ik bidden moet!

Mogen wij in de komende weken de rust vinden om tot onszelf te komen.
En bidden wij dat de regenboog met al zijn kleuren zich over ons heen zal buigen
als teken van Gods zorg voor ons
en dat geen zee voor ons te hoog zal gaan
want God heeft zich met ons, zijn mensenkinderen, verbonden,

J.Ditters